Petrarca's werken

Hoewel Petrarca zelf zijn humanistische activiteiten het belangrijkst achtte, berust zijn roem vooral op zijn in de volkstaal geschreven lyrische gedichten (Ital.: rime). De definitieve redactie, waarvan het deels door Petrarca zelf geschreven manuscript zich in het Vaticaan bevindt (Cod. Vat. Lat. 3195) en dat als titel heeft Francisci Petrarche laureati poete Rerum vulgarium fragmenta, omvat 366 gedichten (waaronder 317 sonnetten, 29 canzonen en 7 balladen); het werd in 1470 onder de titel Il canzoniere uitgegeven. 

Het hoofdthema ervan vormt zijn liefde voor Laura. Hoewel niet vrij van de invloed van de trouvères en van de dolce stil nuovo, betekent zijn Canzoniere een keerpunt in de liefdeslyriek: de geliefde was voor hem niet meer slechts de onbereikbare Œdonna angelicata, maar ook reeds de verpersoonlijking van het wereldlijke schoonheidsideaal van de renaissance. Ook in de vormgeving heeft zijn lyriek een beslissende invloed uitgeoefend, niet alleen op de Italiaanse, maar op de gehele Europese liefdespoëzie vanaf de renaissance; speciaal het sonnet heeft hij zijn definitieve vorm gegeven en er de dichtertaal voor eeuwen mee vastgelegd. 

In zijn zesdelige wijsgerige gedicht I trionfi (1352), waarin hij in navolging van Dante gebruikmaakte van de terzine, een symmetrische opbouw en het allegorisch visioen, vindt men naast dorre geleerdheid passages van grote lyrische schoonheid. Het werk waaraan Petrarca vooral de dichterskroon te danken had, is het in het Latijn geschreven heldendicht Africa, ontstaan tussen 1338 en 1343, dat de zege van Rome over Carthago verheerlijkt. 

Zijn ruim 60 Epistolae metricae dragen het stempel van subjectieve gelegenheidspoëzie, de twaalf onder de titel Bucolicum carmen bijeengebrachte herdersgedichten (zie herdersliteratuur) zijn sterk allegorisch. 

Belangrijk voor het inzicht in de persoon van deze Œeerste grote moderne Europeaan zijn vooral de imposante verzamelingen Latijnse prozabrieven, de vier reeksen Epistolae, waarin hij met beminnelijke mededeelzaamheid zijn gevoelens en gedachten, zijn rusteloosheid en veelzijdigheid openbaart. 

Behalve door zijn brieven heeft Petrarca bij zijn tijdgenoten belangstelling, liefde en geestdrift voor de antieke cultuur gewekt door o.a. zijn onderzoek naar antieke handschriften (Petrarca geldt tevens als een van de eerste bibliofielen), zijn (onvoltooide) collectie levensbeschrijvingen van beroemde mannen uit de oudheid: De viris illustribus, en zijn verzameling uitspraken en anekdoten van klassieke grootheden: De rebus memorandis. Hoewel hij de Romeinse cultuur hoger stelde dan de Griekse, zijn toch ook de eerste impulsen tot de studie van het Grieks aan hem te danken; samen met Boccaccio liet hij Homerus voor het eerst in het Latijn vertalen. Van de sterke invloed die, naast de antieken, de christelijke middeleeuwen op Petrarca hadden, getuigen o.m. zijn onder de indruk van Augustinus Confessiones geschreven tweegesprekken met de strenge kerkvader, De contemptu mundi, en zijn lofzang op het leven in eenzaamheid, De vita solitaria. Niet alleen gaan aldus de voornaamste kunstvormen van het humanisme: de brief, de biografie, de dialoog, de rede en het epos op Petrarca terug, ook door zijn levenshouding is deze eerste echte renaissancemens richtinggevend geweest voor het humanisme zoals dat later zou opbloeien. 

UITG: Opera omnia (1554); Tutte le opere, d. N. Festa e.a. (1926 vv.; nat. uitg.); Epistolae, d. V. Rossi en U. Bosco (1933­1938); Rime, Trionfi e Poesie latine, d. E. Bianchi e.a. (1951); Prose, d. G. Martellotti (1955); Canzoniere, Trionfi e versi latini, d. C. Muscetta en D. Ponchiroli (1958); Opere latine, d. A. Bufano (2 dln., 1975); Trionfi, d. G. Bezzola (1984); Rime, d. idem (31988).


Major Works:

De chronologie van Petrarca's werk is moeilijk te bepalen omdat de dichter de gewoonte had om alles wat hij schreef te herschrijven en te herzien. Zijn verzamelde werken (Opera) zijn gepubliceerd in 1554 en 1581. Epistolae metricae (hij werkte aan deze collectie in drie fases, 1350, 1357, and 1363; ed. door D. Rossetti, Poesie minori del Petrarca, 1831); Africa (1338 or 1339; posthuum gepubliceerd in 396; critical edition door N. Festa, 1926); De viris illustribus (begun 1338–39; gereviseerd 1341–43, en weer in 1351–53; later opnieuw uitgebracht met de titel Quorundam virorum illustrium epithoma, ingeleid door Petrarch, gecompleteerd door zijn volgeling Lombardo della Seta; ed. by L. Razzolini, 1874–79); Secretum meum (1342–43, gecorrigeerd 1353–58; ed. door E. Carrara in Prose, 1955); De vita solitaria (1346 en later—een  toevoeging uit 1371; door G. Martellotti in Prose, 1955); De otio religioso (1347, aangepast en vergroot 1357; ed. door G. Rotondi, 1958); Familiarium rerum libri xxiv (schikking van de brieven 1351–53, i–viii; 1359–60, ix–xix; 1363–64, xx–xxiii; 1366, xxiv; kritische editie door V. Rossi en U. Bosco, 1933–42); De remediis utriusque fortunae (begin 1354; gepubliceerd in 1366; Petrarca is hier later op teruggekomen); Senilium rerum libri (van 1361 tot 1374); Posteritati (Eerste concept 1367; toevoegingen 1370–72; ed. door E. Carrara en P.G. Ricci in Prose, 1955); De sui ipsius et multorum ignorantia (1367, uitgebracht in 1371; ed door L.M. Cappelli, 1906).


Aanvullende lezingen:

M. Fowler, Catalogue of the Petrarch Collection Bequeathed by Willard Fiske (1916), an exhaustive guide to all the early editions of Petrarch and works concerning him; Abbé de Sade, Mémoires pour la vie de François Pétrarque, 3 vol. (1764–67), a standard biography of Petrarch; E.H. Wilkins, The Making of the Canzoniere and Other Petrarchan Studies (1951), Studies in the Life and Works of Petrarch (1955), Petrarch's Eight Years in Milan (1958), Petrarch's Later Years (1959), and Life of Petrarch (1961), a major American contribution to Petrarch scholarship; Pierre de Nolhac, Pétrarque et l'humanisme, 2nd ed., 2 vol. (1907), and Petrarch and the Ancient World (1907), an abridged version of the great work by de Nolhac; Hans Baron, From Petrarch to Leonardo Bruni (1968); G. Billanovich, Petrarca letterato (1947); U. Bosco, Francesco Petrarca, 2nd ed. (1961), an excellent general Italian presentation of Petrarch; N. Sapegno in vol. 2 of the Cecchi-Sapegno Storia della letteratura italiana (1965), with copious bibliography; Aldo Scaglione, Francis Petrarch, Six Centuries Later (1975), essays; and Stephen Minta, Petrarch and Petrarchism: The English and French Traditions (1980), commentaries on and selections of poets writing in the Petrarchan tradition.


Uit de collectie van de Bibliotheca Thysiana

In zijn werk De remediis utriusque fortunae laat Petrarca zijn hoofdpersonen Vreugde en Verstand een gesprek voeren over boeken. Vreugde vertelt vele malen, elke keer in andere bewoordingen, hoeveel boeken zij bezit, terwijl Verstand deze uitspraken van kritisch commentaar voorziet. De motieven die mensen ertoe aanzetten om boeken te verzamelen vormen een belangrijk punt van kritiek. Boeken worden maar al te vaak slechts gewaardeerd om hun schoonheid, als decoratieve objecten, en te weinig om hun inhoud.

Petrarca schreef deze tekst in de tweede helft van de veertiende eeuw, ruim voor de uitvinding van de boekdrukkunst, toen boeken nog bijzonder kostbaar waren. Toch blijken zijn woorden drie eeuwen later nog steeds actueel, wanneer Johannes Thysius een Duitstalige editie van het boek aanschaft. De tekst is geïllustreerd met prachtige houtsneden, die geen twijfel laten over de aantrekkingskracht die het boek gehad moet hebben. Het Duits is bovendien een taal die Thysius gezien het beperkte aantal Duitse boeken in zijn bibliotheek waarschijnlijk niet beheerste, wat het ergste doet vermoeden over de motieven achter deze aanschaf.

Deze editie van het boek heeft een lange geschiedenis, die begint rond het jaar 1520, toen het uitgeversduo Sigmund Grimm en Marx Wisung het werk uit het Latijn liet vertalen en Sebastian Brant de opdracht gaf om de houtsneden te ontwerpen. Geheel in de geest van Petrarca’s waarschuwende woorden dreigde de onderneming te mislukken toen de uitgeverij in 1527 failliet ging. De vertaling en de houtblokken met de illustraties waren echter al voltooid, en konden verkocht worden aan een andere uitgever uit Augsburg, Heinrich Steiner. Al direct na de verschijning van het werk in 1532 werd het boek beschouwd als een bijzonderheid, en dat is vooral te danken aan de kwaliteit van de illustraties.

Veelzeggend is dat de anonieme kunstenaar die op basis van de schetsen van Brant de houtblokken maakte, dankzij dit werk nog altijd bekend staat als de Petrarcameester. Voor de tweede uitgave van het werk liet Steiner bij de houtsneden een nieuwe vertaling maken. De illustraties aan het begin van ieder hoofdstuk werden door Johann Pinicianus voorzien van een paar regels in het Duits en het Latijn, die in het kort de kern van Petrarca’s tekst weergeven. Door deze onderschriften kreeg de introductie van de hoofdstukken een emblematisch karakter, waardoor de aandacht van de lezer nog nadrukkelijker op de afbeeldingen wordt gevestigd.

Heinrich Steiner ging uiteindelijk in 1547 failliet, maar de houtsneden werden opnieuw verkocht, ditmaal aan Christian Egenolff in Frankfurt. Door hem en zijn erfgenamen werd het boek nog velen malen herdrukt, de laatste maal door Vincenz Steinmeyer in 1620. Een exemplaar uit 1604 is uiteindelijk in de bibliotheek van Johannes Thysius terechtgekomen. Hiermee is de geschiedenis echter nog niet ten einde. Toen Steinmeyer de onderneming erfde, was er geen geld meer voor nieuwe grote investeringen. Om zo min mogelijk kosten te maken en bovendien verzekerd te zijn van belangstelling voor het aanbod van zijn uitgeverij, liet Steinmeyer bijna uitsluitend boeken drukken uit het fonds van zijn voorgangers. De houtsneden van de Petrarcameester hadden zijn bijzondere belangstelling. In 1620 verscheen dan ook het boekje Newe Künstliche, Wohlgerissene, unnd in Holtz geschnittene Figuren. Alle houtsneden uit het bezit van de uitgever zijn er in afgedrukt, waaronder de meer dan tweehonderd illustraties uit het boek van Petrarca. Zijn naam wordt door de uitgever nog wel in de inleiding genoemd, maar als onderschriften zijn.

alleen de teksten van Pinicianus overgebleven.  De naam van de kunstenaar was honderd jaar nadat hij de houtsneden had gemaakt niet meer bekend, waardoor Steinmeyer elke beroemde Duitse kunstenaar die in aanmerking kwam in de inleiding kon noemen. Enkele van deze namen zette hij ook op de titelpagina, zodat het boek ondanks de slechte kwaliteit van de afdrukken toch op het eerste gezicht iets bijzonders lijkt te zijn. De aanpak van Steinmeyer had blijkbaar succes. Thysius kocht ook dit boek voor zijn bibliotheek, voor het niet onaanzienlijke bedrag van 12 gulden. Pas een half jaar later kwam ook de Duitse vertaling van het werk van Petrarca in zijn bezit. Daarvoor heeft hij veel minder betaald, slechts 2 gulden en 5 stuivers. Een mogelijke verklaring voor dit verschil in prijs is het ontbreken van een aantal pagina’s uit het boek, een probleem dat door een eerdere eigenaar is opgelost door vervangende handgeschreven exemplaren te laten maken, inclusief nagetekende illustraties. Desondanks blijft staan dat het boek door Johannes in de eerste plaats werd gewaardeerd om de schoonheid van de houtsneden. De woorden van Petrarca bleven uiteindelijk ongelezen.

Door Esther Mourits, Francesco Petrarca, Trostspiegel in Glück und Unglück, von Rath That und Arzney in Glück und Unglück (Frankfurt am Main 1604). In de Bibliotheca Thysiana onder nummer 1965. Newe Künstliche unnd in Holtz geschnittene Figuren dergleichen niemahlen gesehen worden. Von den Fürtrefflichsten Künstlichsten unnd Berühmbtesten Mahlern, Reissern, und Formscheydern, als nemblich Albrecht Dürer, Hans Holbeyn, Hans Sebald Böhem, Hans Scheuflin, und andern Teutscher Nation Fürtrefflichsten Künstlern mehr (Frankfurt am Main 1620). In de Bibliotheca Thysiana onder nummer 2127.
http://www.let.leidenuniv.nl/wgbw/ezelsoor/ezelsoorjuli2000.pdf